Taalbeleid op de arbeidsmarkt

13-12-2012

Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het SERV-advies ‘Taalbeleid op de arbeidsmarkt’

13 december 2012

Mevrouw Pehlivan heeft het woord.

Mevrouw Fatma Pehlivan: Voorzitter, minister, collega’s, ik had eigenlijk mijn vraag gericht tot minister Bourgeois, maar doordat twee collega’s een gelijkaardige vraag aan u stellen, ben ik hier terechtgekomen. Ik heb vernomen dat u overleg zou plegen met minister Bourgeois om tot een gezamenlijk antwoord te komen.

Minister, de commissie Diversiteit van de SERV heeft op 23 oktober haar advies ‘Taalbeleid op de arbeidsmarkt’ aan de pers voorgesteld. In het advies wordt gepleit voor meer flexibiliteit in het aanbod van taalopleidingen om anderstalige nieuwkomers vlugger te laten doorstromen naar werk of een beroepsopleiding. Een voorafgaande lange taalopleiding is niet wenselijk. Karel Van Eetvelt, voorzitter van de commissie Diversiteit, zegt zelfs: “Als de bedrijven en organisaties voldoende ondersteuning krijgen, kunnen anderstaligen perfect aan de slag vooraleer ze het Nederlands volledig onder de knie hebben. De werkvloer geeft hen de kans de taal verder te oefenen en zich te vervolmaken.” Samengevat betekent dit dat het blijkbaar fout is om anderstaligen eerst een lange opleiding te laten volgen en hen pas daarna aan het werk te zetten.

Op 14 juni 2012 heb ik minister Bourgeois een vraag om uitleg gesteld over het civiele effect van inburgering. Mijn vraag ging meer bepaald over de valorisatie van het inburgeringscertificaat op de werkvloer, en dat is eerder uw terrein, minister. Een basiskennis van het Nederlands is daar onder meer een belangrijk deel van. In zijn uitgebreid antwoord heeft minister Bourgeois de aandacht gevestigd op de geïntegreerde taaltrajecten Nederlands als tweede taal (NT2), waaronder een traject Nederlands op de opleidingsvloer, die sinds 2008 lopen met steun van het Europees integratiefonds. In het huidige schooljaar worden deze projecten voor een laatste keer gefinancierd door Europa. Het zou volgens de minister de bedoeling zijn dat deze trajecten nadien verankerd worden in het reguliere aanbod. Het inburgeringstraject heeft niet de bedoeling om de inburgeraars na het behalen van het attest rechtstreeks te laten instromen op de arbeidsmarkt. Er wordt aansluitend wel een professionele loopbaanoriëntatie aangeboden door de VDAB. Dit lijkt dan toch in tegenspraak te zijn met het koppelen van een kortere taalopleiding aan een intensieve taalopleiding op de werkvloer.

De commissie Diversiteit pleit voor een veel vluggere instroom op de arbeidsmarkt – en dat zal gezien de discussie van daarjuist ook wel nodig zijn – met onder meer mogelijkheden om taalopleiding en taalverwerving te combineren met werk. Gezien de vaak moeilijke aansluiting tussen inburgering en arbeidsmarkt, zou minister Bourgeois het voortouw kunnen nemen voor het ‘werkplekleren’ bij de overheid voor inburgeraars en anderstalige nieuwkomers, dit gecombineerd met een intensieve taalverwerving op de werkplek. De overheid zou hiermee een voorbeeldfunctie kunnen vervullen.

Een ander pijnpunt is volgens deskundigen het tekort aan inwerkingsconsulenten en NT2-instructeurs bij de VDAB. Er blijken er slechts een honderdtal bezig te zijn met inwerking en taalbeleid voor een groep van 30.000 werkzoekenden die het Nederlands onvoldoende beheersen.

Minister, u hebt waarschijnlijk ook het uitgebreide advies van de SERV gelezen. Het zou ons te ver leiden om er nu diep op in te gaan, maar het is toch wel nodig dat het een keer grondig kan worden besproken. De commissie Diversiteit heeft met het advies een stevige voorzet gegeven voor de verdere discussie over de uitbouw van een intensiever en flexibeler taalbeleid op de arbeidsmarkt, zowel privé als voor overheid. Het bevat mijns inziens meer dan voldoende suggesties en concrete voorstellen die kunnen worden getoetst aan een gecoördineerd beleid inzake inburgering en integratie.

Mijnheer de minister, ondernemingen zitten blijkbaar niet te wachten op het inburgeringscertificaat om inburgeraars en anderstalige nieuwkomers aan het werk te zetten, althans volgens de commissie Diversiteit van de SERV. Mits voldoende steun van de
overheid voor een flexibel en performant taalbeleid kunnen mensen vlugger aan het werk gezet worden, zowel op de private arbeidsmarkt als bij de overheid. Graag vernam ik uw standpunt hierover.

In zijn antwoord op 14 juni 2012 heeft minister Bourgeois verwezen naar een werkgroep die moest bekijken hoe de samenwerking tussen de onthaalbureaus en de VDAB kon worden verbeterd. Zijn er al voorstellen voor een betere samenwerking geformuleerd? Zijn de samenwerkingsprotocollen ondertussen bijgestuurd? Heeft dat al kunnen leiden tot een vluggere doorstroming naar werk of een beroepsopleiding, eventueel met actieve taalverwerving op het werk?

Hoe staat u tegenover het werkplekleren voor inburgeraars en anderstalige nieuwkomers bij de Vlaamse overheid? Deze vraag is eigenlijk specifiek gericht tot minister Bourgeois, maar u zult erop antwoorden, vermoed ik.

Zal het advies ‘Taalbeleid op de arbeidsmarkt’ van de commissie Diversiteit van de SERV aanleiding geven tot overleg tussen u, minister Bourgeois en minster Smet, want de organisatie van NT2 is zijn bevoegdheid?

De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.

De heer Koen Van den Heuvel: Voorzitter, minister, mijn vraag is er ook gekomen naar aanleiding van het SERV-advies. We hebben er hier in de commissie al een paar keer over gepraat. Het SERV-advies is de moeite waard om er even bij stil te staan, er staan immers ook een aantal duidelijke aanbevelingen in.

Ik wil het eerst nog even hebben over de cijfers. In uw beleidsbrief hebt u nog eens herhaald dat het de doelstelling is om te proberen om tot een 100 procent sluitend bereik te komen van werkzoekenden met taalachterstand. Dat is zeer ambitieus. Ik ben me daarvan bewust. De laatste cijfers tonen aan dat ongeveer 87 à 88 procent van deze werkzoekenden met een taalachterstand wordt bereikt. Maar dat is een screening. Dat voldoet al aan de definitie van ‘worden bereikt’. Maar een screening is en blijft vrijblijvend. Belangrijker is of er een specifieke actie is naar die werkzoekenden met een taalachterstand. Screening is een eerste – noodzakelijke – stap, maar absoluut niet voldoende. Men kan dus wel zeggen dat 88 procent wel eens de revue passeert, maar een belangrijker cijfer is of er een specifieke actie is, en na zes maanden blijkt dat wellicht.

Over de cijfers valt nog iets te zeggen. Daar zal ik straks nog een vraag over stellen, namelijk dat zowat 40 procent van werkzoekenden met een taalachterstand na zes maanden nog geen specifieke actie aangeboden heeft gekregen. Een deel is misschien intussen al uitgestroomd, maar er is toch een gap van ongeveer 30 procent. We kunnen er niet van uitgaan dat die volledige 30 procent is uitgestroomd.

De SERV zegt ook iets over het tekort aan schakelopleidingen.

Een volgende opmerking van de SERV is dat er geen abrupt einde mag komen aan taalopleidingen wanneer men de overstap maakt van het statuut van werkzoekende naar het hebben van een job. Dat vind ik een terechte opmerking. Het is belangrijk dat op dat vlak ook inspanningen worden geleverd. De SERV doet in dit verband de volgende suggestie. De grote bedrijven leggen nu in sterke mate beslag op de capaciteit van taalopleidingen. Misschien hebben deze grote bedrijven de opdracht om zelf intern ietwat ruimere opdrachten te krijgen. Dat is een suggestie van de sociale partners, die volgens mij toch wel interessant kan zijn. Ten slotte vraagt men ook een ruimer avond- en weekaanbod voor taalopleidingen specifiek voor werkzoekenden.

Minister, hoeveel procent van de werkzoekenden met taalachterstand wordt op dit moment zes maanden na inschrijving sluitend bereikt? 40 procent wordt niet bereikt. Er is een stuk uitstroom bij. Kunt u daar wat meer duiding bij geven? Hoe evalueert u de evolutie van dit percentage? Ik vind het te gemakkelijk om te stellen dat bijna 90 procent gescreend wordt. Screening is de eerste stap, maar is niet voldoende. Zijn bijkomende acties nodig? Bent u het eens met de suggestie van de SERV om in meer schakelopleidingen te voorzien?

We moeten ervoor zorgen dat de overgang van werkloosheid naar een job niet het einde betekent van het volgen van een taalopleiding. Hoe pakken we dat aan? Wat met de suggestie van de SERV om aan grotere bedrijven te vragen een extra inspanning
te doen om ook in interne taalopleidingen te voorzien? Zo kan de capaciteit van de VDAB en andere instellingen opnieuw wat ruimer worden opengetrokken. Ten slotte, hoe staat u tegenover de suggestie van de SERV om in een ruimer weekend- en
avondaanbod te voorzien voor anderstalige werkenden?

De voorzitter: Mevrouw Peeters heeft het woord.


Mevrouw Lydia Peeters: Er is al veel gezegd door de twee collega’s, in verband met taalbeleid en taalondersteuning. Wij hebben deze keer wel het advies van de SERV gevonden. De kernboodschap die hierin staat voor taalbeleid en taalondersteuning spreekt
voor zich. Er staat expliciet: “Er is in Vlaanderen nog heel wat werk aan de winkel op het vlak van taalbeleid en taalondersteuning, (…) ook ten aanzien van anderstalige werkenden en werkzoekenden en ten aanzien van ondernemingen en organisaties die met anderstaligheid te maken hebben.”

Ik heb in het verleden ook al enkele schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld. We zien dat op dit ogenblik het aantal taalopleidingen in stijgende lijn zit. In 2010 hadden we er ongeveer 8500; in 2011 zijn er ruim 9100 gestart. Dat is een positieve zaak.

Anderzijds wil ik ook nog verwijzen naar het VESOC-loopbaanakkoord van 17 februari, want daarin lezen we ook dat, in navolging van de competentieagenda 2010, de minister van Onderwijs met de sociale partners en de onderwijsverstrekkers in overleg zal  aan met het oog op het maken van bijkomende afspraken rond het voorkomen van ongekwalificeerde uitstroom, en dat ook hierbij het thema taalondersteuning en taalbeleid aan bod moet komen. Ook in uw beleidsbrief hebt u het gehad over de noodzaak van een bijsturing en verbetering van de uitvoering van de afspraken voor het kader NT2. Ook hier is al aangekondigd dat er afspraken zouden worden gemaakt met de minister van Onderwijs. Wat dat betreft, sluit ik me aan bij de vraag van mevrouw Pehlivan. Is er de facto al overleg geweest met de minister van Onderwijs? Zo ja, kunt u daar al iets meer over vertellen? Zo nee, wanneer is er dan een nadere datum gepland?

Welke concrete stappen ziet u op korte en middellange termijn om de uitvoering van het afsprakenkader NT2 te verbeteren en bij te sturen? Welke procedure wordt hier vooropgesteld? Wat is de regierol van de VDAB ten aanzien van het evolueren van anderstalige werkzoekenden? Binnen welk tijdspad moet de bijsturing van het sluitend taalbeleid een feit zijn?

Plant u ook overleg met de diverse werkgeversorganisaties met het oog op het uitwerken van gepaste en flexibele instrumenten voor ondernemingen bij de aanwerving van anderstaligen, zoals aangehaald in het advies van de SERV?

Een naadloze overgang binnen het NT2-aanbod en doorstroom na NT2 naar vervolgopleidingen en werk wordt in de beleidsbrief Werk een aandachtspunt genoemd. Hoe ziet u de concrete uitwerking hiervan, en werden ook hier reeds in overleg inspanningen
gevraagd van de VDAB?

De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.

De heer Jan Laurys: Voorzitter, ik wil heel kort het woord vragen omdat ik zou willen verwijzen naar de bespreking van de beleidsbrief, waar we al gesproken hebben over de ‘territoriumgevechten’ – dat is misschien een zwaar woord – tussen Onderwijs en Werk. We hebben het vroeger nog al eens aangehaald naar aanleiding van de eerder verworven competenties (EVC). Blijkbaar is het voor Onderwijs zeer moeilijk om daar het terrein te delen en samen te werken met Werk.

Ik denk dat we daar ook hier weer mee te maken hebben. Ik hoor ook geruchten als zou de VDAB niet als volwaardige partner worden beschouwd door de mensen van Onderwijs. Ik heb het dan niet over de ministers of de beleidsfuncties, maar eerder over de administraties. Ik vermoed dat dit hier ook een rol speelt.

Minister, ik kan moeilijk vragen wat u daarvan vindt, want daar is al over gesproken. Ik wil echter toch nog eens onderstrepen dat het een spijtige vaststelling is dat dit een efficiënte en effectievere werking in de weg staat.

De voorzitter: Mevrouw Turan heeft het woord.

Mevrouw Güler Turan: Minister, ik denk dat mijn vraag niet evident zal zijn. Ik zal het dus ook niet erg vinden als u zegt dat u mijn vraag nu niet kunt beantwoorden. Ik ben gewoon benieuwd naar het volgende.

Er staat zo meteen ook nog een vraag om uitleg van mezelf op de agenda over de torenhoge jeugdwerkloosheidscijfers. Er wordt in dat verband nogal eens gezegd dat het ongekwalificeerde jongeren zijn die ook een taalachterstand hebben. Dat is natuurlijk wel een heel specifieke groep. In hoeverre hebben de jongeren die nu deel uitmaken van de jeugdwerkloosheid in de grootsteden en centrumsteden, een taalachterstand, en in hoeverre moeten deze jongeren die taalcursussen volgen? Ik wil dit eventueel als schriftelijke vraag stellen. Er wordt ook altijd gezegd dat deze jongeren ongekwalificeerd zijn, maar dat ze ook Nederlands moeten spreken en kennen. Daar ben ik het uiteraard mee eens. Maar hebben we daar een zicht op? In hoeverre moeten we voor deze jongeren een speciaal aanbod uitwerken of niet?

De voorzitter: Mevrouw Vermeiren heeft het woord.

Mevrouw Goedele Vermeiren: Minister, ik heb een tijdje geleden een schriftelijke vraag gesteld over de cursussen Nederlands op de werkvloer en over de VDAB. Dit sluit hier toch wel bij aan.

De problematiek van anderstaligen en de kennis van het Nederlands, en hoe hen daarnaartoe te leiden, komt regelmatig terug in verschillende commissies. Dat is geen eenvoudige kwestie. Er zijn verschillende visies op.

Wat het advies van de SERV betreft: persoonlijk vind ik het niet zo heel absurd dat mensen een redelijke kennis van het Nederlands hebben alvorens ze op de werkvloer gaan. Ik heb vorig jaar een stage gevolgd bij Monsanto, en daar vond men dat een van de basisprincipes omdat men ervan uitging dat anders de veiligheid in het bedrijf in het gedrang kwam. Het was evident dat de mensen daar Nederlands kenden.

Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat het aantal cursussen Nederlands op de werkvloer die de VDAB organiseert, in stijgende lijn zit. In sommige provincies stijgt het zelfs zeer hard. Ik beschouw dit ook als een stuk werkplekleren. De mensen van de VDAB gaan ernaar toe. De mensen zijn op de werkvloer. Dat is dus een stuk werkplekleren.

Mevrouw Pehlivan vroeg daar ook al naar. Uit uw antwoord blijkt ook dat het aantal cursussen en projecten die aangeboden worden aan werkzoekenden ook in stijgende lijn zit. Ik heb het dan over de individuele beroepsopleiding met taalondersteuning (IBOT). Er is dus al een redelijk aanbod, wat niet wegneemt dat er blijvende aandacht moet zijn, dat er blijvend op moet worden ingezet.

Er zijn nog een aantal andere suggesties in het SERV-advies, onder andere het taalbeleid in de bedrijven zelf. Ik vind het evident dat er in de bedrijven een toegankelijk Nederlands wordt gebruikt.

Minister, mijn vraag is of u gaat blijven inzetten op die cursussen op de werkvloer. Er is een stijgende lijn merkbaar. Ik sluit me ook aan bij de vragen van collega Van den Heuvel met betrekking tot de werkzoekenden. Ten slotte, louter uit nieuwsgierigheid, hoe staat u zelf tegenover het feit dat een aantal grote bedrijven cursussen opslorpen? Zou het inderdaad niet beter zijn dat ze zelf initiatieven zouden nemen?

De voorzitter: Minister Muyters heeft het woord.

Minister Philippe Muyters: Voorzitter, het is een beetje moeilijk voor mij om te antwoorden vanwege de vragen die mevrouw Pehlivan aan collega-minister Bourgeois heeft gesteld. Ik stel voor dat ik het op de volgende manier aanpak. Ik geef het antwoord dat minister Bourgeois mij heeft bezorgd op de vraag om uitleg van mevrouw Pehlivan. In mijn antwoorden op de vragen van de andere collega’s zullen echter ook heel wat elementen zitten die betrekking hebben op de vraag van mevrouw Pehlivan.

Sta mij dus toe eerst gewoon weer te geven wat minister Bourgeois mij heeft bezorgd. Hij stelt dat hij met betrekking tot de vragen 1 en 3 uitvoerig heeft geantwoord over de plaats van het inburgeringscertificaat in het integratieproces en de mogelijke rol van de werkgevers, alsook over het werkplekleren voor inburgeraars en anderstalige nieuwkomers in de commissie Bestuurszaken van 6 november 2012. Bovendien krijgt ook het taalbeleid een plaats in het nieuwe Integratiedecreet. De Vlaamse Regering trekt dus resoluut de kaart van meer structurele aandacht voor het gebruik en het leren van het Nederlands in alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid. Het bijwerken van de samenwerkingsprotocols tussen VDAB en Inburgering gaat deel uitmaken van de uitvoering van het nieuwe Integratiedecreet. Hierin zitten al enkele elementen vervat die de samenwerking zullen verbeteren. Een van die problemen in de samenwerking tussen beide organisaties betreft gegevensuitwisseling. De nieuwe Kruispuntbank Inburgering, die in gebruik zal worden genomen in 2013, kan daar een mouw aan passen. Voor vraag 4 zegt minister Bourgeois dat ze het advies van de SERV over taalbeleid zullen meenemen in de besprekingen over de evaluatie en de bijsturing van het afsprakenkader NT2.

Mevrouw Pehlivan, dat was dus het antwoord van minister Bourgeois. Uw vragen die in sterkere mate te maken hadden met de bevoegdheid Werk, zullen echter nu ook nog wel aan bod komen bij de antwoorden die ik zal geven op de andere vragen die hier zijn gesteld. Mevrouw Turan, aantallen kan ik niet geven – maar dat had u ook niet verwacht –, maar ik kan natuurlijk wel uitleggen welke filosofie erachter zit. Voor iedereen die bij de VDAB aankomt, proberen we die sluitende aanpak van taalbegeleiding te verwezenlijken. Ik ga nog even duidelijk maken wat dit precies betekent, ook voor mijnheer Van den Heuvel. Ik kreeg namelijk bijna de indruk – al hebt u het misschien zo niet bedoeld – dat er in die percentages alleen screening zou zitten. Dat is zeker niet het geval. Voor sommigen gaat het alleen om screening, maar anderen zitten in die zes maanden al verder.

Om een sluitend taalbeleid te voeren, krijgt elke nieuw ingeschreven werkzoekende kort na zijn inschrijving een screening van zijn kennis van het Nederlands. Als dat Nederlands ontoereikend is, dan wordt de nieuw ingeschreven werkzoekende doorverwezen naar een Huis van het Nederlands voor een test en een niveaubepaling. Vervolgens krijg de Nederlandsonkundige werkzoekende een gepaste opleiding NT2 als onderdeel van een traject naar werk. Anderstalige werkzoekenden kunnen zo worden doorverwezen naar de basiscursus Nederlands gegeven door de reguliere aanbodverstrekkers of naar een schakelopleiding NT2 binnen de VDAB.

De VDAB-consulent volgt op of de werkzoekende doorstroomt naar een gepast aanbodverstrekker onderwijs. Een anderstalige werkzoekende wordt door de VDAB als sluitend bereikt beschouwd als hij binnen de zes maanden na instroom een NT2-actie gestart is of in een traject gestapt is. Mijnheer Van den Heuvel, dat blijft in positieve zin evolueren. In mei was het nog 88 procent, maar eind oktober was 90 procent van de anderstalige werkzoekenden op die manier sluitend bereikt.

In uw vraag had u het ook over een percentage van 40 procent. Die 40 procent die niet werd bereikt door een specifieke actie of een traject van NT2, is intussen gezakt naar 36 procent. Het goede nieuws is dat ik ook weet hoeveel van die 36 procent naar werk gaat, met name 25 procent. Dat betekent dat 11 procent niet werd bereikt via een specifieke actie of een traject NT2.

De VDAB is dit najaar dan ook gestart met een onderzoek naar de oorzaken van een minder vlotte doorstroom binnen NT2 en van NT2 naar beroepsopleidingen. Op basis van dat onderzoek wordt begin 2013 een actieplan opgesteld binnen de VDAB om ervoor te zorgen dat de instap in basiscursussen verhoogt, dat de doorstroom vanuit basisopleidingen bij de erkende opleidingsverstrekkers naar vervolgopleidingen bij de VDAB en de doorstroom vanuit de schakelpakketten bij de VDAB naar beroepsopleidingen bij de VDAB of partners van de VDAB verhoogt.

Het bestaande aanbod aan schakelpakketten NT2 wordt continu aangevuld en bijgestuurd vanuit de noden op de arbeidsmarkt. Vooral voor zwakkere en specifieke doelgroepen wordt er een meer gediversifieerd aanbod gezocht. Zo zal een aanbod worden uitgebouwd in de kinderzorg en eventueel ook voor andere onderdelen in de zorgsector.

Om de finaliteitsopleidingen laagdrempeliger te maken, heeft de VDAB in 2012 geïnvesteerd in het uitwerken van een NodO+-concept (Nederlands op de Opleidingsvloer). De loutere begeleiding van anderstalige cursisten wordt uitgebreid met het ondersteunen van instructeurs en consulenten in de finaliteitsopleidingen. Vanaf 2013 zal deze methodiek verder worden uitgedragen naar opleidingen bij partners van de VDAB.

Wat de overgang van onderwijsopleiding naar werk betreft, hoeft de tewerkstelling niet noodzakelijk het einde van de taalopleiding te zijn. Er zijn mogelijkheden om op de werkvloer verder de taal te leren. Men heeft al een basiskennis maar men kan verder leren op de werkvloer. Die lange trajecten zijn niet de praktijk. Men kan een lang traject hebben indien men geen enkele kennis heeft van de taal. Dat hangt af van het niveau. In het ene bedrijf kan de situatie trouwens compleet anders zijn dan in het andere bedrijf.

De VDAB voorziet in taalondersteuning tijdens de individuele beroepsopleiding. De VDAB kan ook voorzien in Nederlands op de werkvloer. We mogen ook niet vergeten dat tewerkstelling vaak kansen biedt om juist meer taalcompetenties te verwerven. Binnen het beleidsdomein Onderwijs zal men bekijken welke mogelijkheden er zijn om flexibeler over te stappen van dag- naar avondopleiding. Iemand die werk vindt, kan op die manier nog verder die taalopleiding volgen.

Een sluitend taalbeleid op de arbeidsmarkt vergt effectief inspanningen van verschillende partners: de werkgevers, de werknemers, de werkzoekenden, de overheid, de onderwijsverstrekkers enzovoort. Binnen een HR-beleid en een opleidingsplan van de
werkgever zou men daar ook aandacht voor kunnen hebben en in taalcursussen kunnen voorzien.

Het is onze bedoeling om de werkgevers bij te staan zodat ze op termijn zelf meer inspanningen kunnen doen conform wat de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) naar voren schuift. Wanneer we kunnen evolueren naar een zelfwerking van de grotere bedrijven, dan komt er opnieuw ruimte vrij om elders in te zetten. Dat is zeker onze bedoeling, mevrouw Vermeiren.

Mijnheer Van den Heuvel, de suggestie om het aanbod van anderstalige werkzoekenden te verruimen, is terecht. De VDAB werkt binnen de budgettaire beperkingen verder aan de optimalisering van het aanbod van die taalondersteuning op de werkvloer.
Mevrouw Peeters, de werkgroep inzake ongekwalificeerde uitstroom is al samengekomen en werkt aan een gedragen actieplan. Het thema wordt getrokken door het domein Onderwijs en Vorming.

Tussen het kabinet Werk en het kabinet Onderwijs zijn er de afgelopen maanden al verschillende gesprekken geweest over het afsprakenkader NT2. Op korte termijn willen minister Smet en ikzelf een aantal afspraken uit het afsprakenkader concretiseren. Samen met minister Bourgeois denken we dan bijvoorbeeld aan de verbeterde gegevensuitwisseling via de Kruispuntbank Inburgering tussen de verschillende actoren.

In de beleidsbrief Onderwijs en Vorming 2012-2013 staat dat minister Smet onderhandelingen zal starten over de evaluatie en bijsturing van het afsprakenkader. Mijnheer Laurys, er is bij de drie ministers een duidelijke wil aanwezig om op dezelfde manier samen te werken. De regierol van de VDAB ten aanzien van anderstalige werkzoekenden  moet zeker en vast nog verder evolueren. De VDAB is daarom al gestart met gesprekken met de aanbodverstrekkers over het inrichten van intensievere basiscursussen NT2 voor werkzoekenden en over de gegevensuitwisseling en communicatie over werkzoekende cursisten. Momenteel wordt het waarmaken van de regisseursrol nog bemoeilijkt door een onvolledige gegevensuitwisseling tussen de VDAB en de onderwijspartners. De timing van de bijsturingen zal worden bepaald in overleg met Onderwijs.

Mijnheer Van den Heuvel, een datum voor concreet overleg met de werkgevers is nog niet vastgelegd. Vanuit de VDAB is gepland om in 2013 die acties te starten met het oog op het introduceren van het taalbeleid binnen de bedrijven zelf. Daarbij zullen de instrumenten van de individuele beroepsopleiding met taalondersteuning (IBOT), Nederlands op de Werkvloer en integraal werkplekleren verder worden ingezet. We zullen ook de helpmodule – hoe efficiënt leren praten met anderstaligen – en de taaltool – praktijkgerichte taaltips voor collega’s in het bedrijf – promoten. De ondernemingen kunnen worden bijgestaan met die module en die taaltool bij het uitbouwen van het eigen taalbeleid binnen het bedrijf. Het zijn dus hulppakketten voor de werknemers. Het is de bedoeling dat ook de andere werknemers worden ingezet in een opleidingsbeleid ten aanzien van anderstaligen. Die acties zullen samen met de Huizen van het Nederlands gebeuren.

De voorzitter: Mevrouw Pehlivan heeft het woord.

Mevrouw Fatma Pehlivan: We hebben in de commissie Inburgering al uitgebreid gedebatteerd met minister Bourgeois over de inburgeringscertificaten. De SERV stelt zich daarover in een document van 20 januari, dus voor het inburgeringscertificaat was
opgenomen in de beleidsbrief en daarover een discussie had plaatsgevonden in de commissie, een aantal vragen. Ik citeer: “Er moet worden over gewaakt bij de werkgevers geen verkeerde verwachtingen ten aanzien van inburgeringsattesten en -certificaten te creëren indien werkgevers zouden gaan denken dat iemand met een inburgeringscertificaat en een niveau Nederlands A2 voor eender welke baan perfect inzetbaar is wat de kennis van het Nederlands betreft.” Ik zou dit verder met minister Bourgeois kunnen bespreken, maar eigenlijk valt dit onder uw bevoegdheid.

In de NT2-taallessen zitten er verschillende groepen. Er bestaat dus wel diversiteit binnen die groep. Ik heb het echter over de nieuwkomers, over de mensen die hier net zijn en het inburgeringsproces moeten doorlopen. Mevrouw Peeters had het daarnet in haar interpellatie over de vraag of we onze markt moeten openzetten voor Bulgaren en Roemenen. Op een of andere manier komen die mensen toch naar hier, in het kader van gezinshereniging of van een arbeidskaart B die ze hier hebben gekregen. De vraag is echter hoe we inburgering en werk dichter bij elkaar kunnen brengen. Ik ben benieuwd hoe u daarover denkt vanuit de werkgeversorganisatie.

De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.

De heer Koen Van den Heuvel: Minister, ik dank u voor uw antwoord. Wat de cijfergegevens betreft, is het een positieve boodschap. De cijfers gaan de goede richting uit. 90 procent is een mooi cijfer. Ik vind het nog belangrijker dat u hebt meegedeeld dat na zes maanden het aantal mensen dat niet is bereikt met een specifieke actie, is gedaald naar 36 procent.

Minister Philippe Muyters: Het gaat over twee verschillende zaken. Enerzijds is er de aanpak en de vraag of ze op een of andere manier worden bereikt. Daarnaast wordt 36 procent door geen enkele actie bereikt. En van die 36 procent heeft 25 procent werk
gevonden. 11 procent is noch door een NT2-traject noch door een andere specifieke actie bereikt.

De heer Koen Van den Heuvel: Dat is een target van bijna 90 procent. Dat cijfer is oké. Op dat vlak doet de VDAB zijn job, ondanks de macrocijfers die we deze week nog hebben kunnen lezen, waarbij taalachterstand heel belangrijk is. Het is een geruststelling dat de VDAB alle zeilen bijzet.

Bij de wachtlijsten zouden er nogal sterke regionale verschillen zijn, niet tussen noord en zuid, mijnheer Diependaele, maar intern in Vlaanderen. Hoe komt dat, minister, en wat doet u eraan?

De VDAB zit in de tweede lijn. Het onderwijs heeft zijn taak te vervullen in de eerste lijn, zeker qua opleiding voor jongeren. In verband met de aansluiting arbeidsmarkt-onderwijs hebben we het er al over gehad dat we de indruk hebben dat de samenwerking tussen de administraties beter kan. Dit element toont ook aan hoe essentieel het is dat Onderwijs en Werk goed kunnen samenwerken. Daaraan moeten we allen werken. Vanuit de commissie moeten we de VDAB en de administratie oproepen om bepaalde gevoeligheden te vergeten. Samenwerken is de opdracht, en dat lijkt ook absoluut noodzakelijk voor dit probleem. Mevrouw Lydia Peeters: Minister, de SERV heeft inderdaad gezegd dat er nog heel wat werk aan de winkel is. U hebt een omstandig antwoord gegeven, op heel wat verschillende onderdelen van de vragen. Daaruit blijkt eigenlijk ook dat er nog heel wat werk is.

Ik heb nog een detailvraag over IBOT. De SERV stelt dat de VDAB dat sterker zou moeten promoten. Verderop in het advies van de SERV staat dat het heel beperkt wordt gebruikt. Als ik het goed heb, waren er voor 2011 68 cursisten, waarbij er dan ook nog een ondervertegenwoordiging was van allochtonen. Ik stel me de vraag wie die enkele cursisten zijn. Het lijkt me goed om dat op te volgen en het advies van de SERV mee te nemen, om een tandje bij te steken.

Minister Philippe Muyters: Ik ben het daarmee eens, mevrouw Peeters. IBOT heeft volgens mij nog meer potentieel dan wat vandaag wordt benut. Ik kan u de namen niet geven van wie dat nu volgt, maar ik neem het zeker mee.

Mevrouw Pehlivan, in mijn antwoord zat heel veel in verband met uw vragen. Ik antwoord natuurlijk niet vanuit de werkgeversorganisaties maar als minister van Werk. De bedoeling is dat men na inburgering een basiskennis Nederlands heeft. Die zal zeker onvoldoende zijn voor bepaalde jobs, vanzelfsprekend. Maar daarvoor zijn er juist de programma’s als IBOT en Nederlands op de Werkvloer. Daarom ontwikkelen we die tools, om ondernemingen te helpen, zodat de andere werknemers mee die werknemer de taal kunnen bijbrengen. We zetten daarop in, rekening houdend, via de screening, met het niveau van die persoon.

Mijnheer Van den Heuvel, de wachtlijsten zitten niet bij Werk, maar bij Onderwijs. De oproep tot samenwerking heb ik duidelijk begrepen. Die is er bij de ministers en daar moet die beginnen. Dat moeten we vertalen naar de basis. De vaste wil is er, het komt er nu op aan om daaraan verder te werken.

De voorzitter: De vragen om uitleg zijn afgehandeld.